Jaargang 2, aflevering 22, donderdag 23 februari 2016
ANNA
Gedwongen door ‘sehnsucht’ zoals de Duitsers hun hang naar nostalgie noemen, bracht ik na jaren weer eens een bezoek aan het Haagse Westeinde. Tussen de hondendrollen door laverend over het stoepje dat ooit door een aan pleinvrees lijdende gemeenteambtenaar moet zijn bedacht, kom ik stil te staan bij de poort waarachter ik ooit schoolging. Niets veranderd. Zelfs de lantaarn erboven zit er nog steeds.
Na het verderop gelegen voormalige ziekenhuisgebouw waar tegenwoordig godweetwat wordt gedaan sta ik voor ik het weet aan de overkant op de hoek van de Loosduinsekade, de straat waar meer dan vijf decennia geleden mijn roots zijn ontstaan.
Ter hoogte van nummer 58, bij een mij zeer bekende maar inmiddels muisgrijs geschilderde voordeur stop ik even en doe mijn best niet even door het raam ernaast naar binnen te kijken. Dus als u daar woont en u ziet een vreemde kerel voor het raam staan: niet schrikken, ik ben het maar. Maar nu u dan toch in de gang staat, kijk dan even omhoog naar de barst in een van de raampjes boven de deur: die is van mij. Gebeurd tijdens het sneeuwballen gooien in ‘63. Mijn excuses daarvoor.
Het liefst had ik aangebeld om u te vragen of ik even binnen mocht komen, maar er is iets dat mij tegenhoudt. Misschien bevalt het bloemetjesbehang mij niet, of bevindt zich achter de voordeur een wietkwekerij. In dat geval weet ik van niets, wat eigenlijk maar beter is ook.
De herinneringen die ik aan dat adres heb voordat de deur grijs werd zijn mij dierbaar en hoeven nog niet direct weg.
Daar klinkt een zekere weemoed uit, wat klopt. Het komt door mijn herinneringen aan de lijfelijke aanwezigheid van mijn oma die er destijds woonde, een robuust gebouwde, hoe kan het in zo’n geval ook anders, dochter van een hoefsmid. Oma, of Anna zoals ze heette was een vrouw met een missie. Haar ongekunstelde, Haagse kijk op de gebeurtenissen in de straat bezorgden haar in de buurt bijkans de status van orakel. Daarnaast bediende Anna zich van curieuze opmerkingen van het soort waar je tegenwoordig last mee krijgt, zoals die keer toen ze tijdens het wachten op de tram in het glazen wachthokje en na het ondanks de aanwijzingen van haar dochter het verdomde om op het enig daar aanwezige stoeltje plaats te nemen.
“Er kon,” zei ze, “wel net een Tamil op hebben gezeten.”
Zij, ‘de moeder van mijn moeder’ zoals Sabien Tiels ooit zong, was degene die het voor elkaar kreeg om, naast het voortbrengen van mijn moeder wat op zich al een hele prestatie was, op effectieve wijze tegengas te bieden aan mijn opa, een zuinige, rechtvaardige, maar voor zijn eigen kinderen uiterst strenge vader.
Dat tegengas geven vond plaats op een woordeloze manier, behalve dan wanneer er derden bij waren.
Voorbeeld: vroor het buiten dat het kraakte, dan zette oma de kachel op vijf, totdat ze tijdelijk de kamer even moest verlaten zodat opa de kans kreeg het ding weer terug in zijn drie te schakelen, vice versa. Dat ging de hele dag zo door totdat het bezoek weg was waarna opa witheet geworden, zijn atelier weer in snelde en oma ijskoud de regisseurskamer oftewel haar keuken in dook waar ze met absolute verve de rol van keukenprinses vervulde. Dat toneelstuk herhaalde zich iedere winter. Afgezien van de kachel zelf merkte niemand iets van de machtsstrijd die zich binnen de opgevoerde eenakter afspeelde en werd je op gepaste wijze geëntertaind, zonder nauwelijks waarneembare naschokken.
Mijn opa had bij mijn weten geen vrienden, een eigenschap waar ik hem in evenaar. Oma daarentegen trok met haar georakel als een magneet van heinde en verre allerlei figuren aan, waaronder mejuffrouw Berger, een ongetrouwde, op leeftijd zijnde francofiele kleuterjuffrouw annex bovenbuurvrouw die ze opriep door met een omgekeerde bezem tegen het plafond te kloppen. Een enkele klop betekende ‘ben je er?’ Tweemaal kloppen hield in dat ze naar beneden moest komen en bij drie keer was de koffie klaar, een feilloos werkend maar door opa verfoeid systeem, in het bijzonder wanneer het daarna kalk in zijn koffie regende.
“Daar zal je de duvel hebben,” zei hij dan stoïcijns, want opa had het niet zo op haar wat hij in haar bijzijn liet merken door stilzwijgendheid of het plaatsen van enkel sarcastische opmerkingen.
Ikzelf, nog maar een kleuter, werd dagelijks door dit wonder in de pedagogie geprezen en verdacht van het bezitten van grootse literaire talenten wat zich uitte in haar geschenk voor mijn vijfde verjaardag, ‘Het Letterkundig Lexicon der Nederlandse Taal,’ een werkje dat mijn bevattingsvermogen vanzelfsprekend ver te boven ging.
“Wat moet dat wurm -er werd thuis uitsluitend in parasitaire termen gesproken als ik werd bedoeld- dáár in godsnaam nou mee,” riep mijn moeder boos toen ze mij ermee aantrof. “Kon ze niks anders vinden? De Slegte verkoopt ook prentenboekjes.”
Vanwege haar voorkeur voor het in haar beleving mondaine gebruik van Franse woorden prefereerde mevrouw Berger zichzelf in stijl maar geheel boven haar stand, madame ‘Bergé’ te laten noemen, een etiket waar zowel opa als oma à la Johnny en Rijk regelmatig de draak mee staken.
“Kom, laat ik l’illumination eens uit gaan doen,” sprak ze toen nadat het een keer hevig had geonweerd buiten weer licht was geworden.
“Wat gaat ze uit doen?” vroeg oma naïef, de Franse taal niet machtig.
“Der onderbroek geloof ik,” vulde opa behulpzaam aan, waarop het slachtoffer opa’s huis verliet, al knarsetandend. Gelukkig voor oma duurde haar afwezigheid nooit lang en kon hun vriendschap een stootje hebben dat ieder jaar tijdens kerst weer werd bewezen als de twee gearmd de nachtmis in de Theresia van Avilakerk in het Westeinde bezochten waarbij oma zich voor de veiligheid want ‘je kon onderweg immers nooit weten met dat gespuis van tegenwoordig’ bewapende met in haar handtas een levensgroot broodmes.
Dat met oma in het geheel niet te spotten viel bleek wel uit de omvang van haar onderarmen waarmee ze op straffe wijze de koffiemolen hanteerde door er tussen haar knieën geklemd te houden aan te draaien op een manier dat er vonken uit sloegen. Daar kwam een einde aan toen het ding tenslotte bezweek en ze gedwongen werd een moderwetse elektrische koffiemolen in gebruik te nemen met als gevolg dat er tientallen jaren later nog steeds koffiebonen achter het fornuis werden gevonden. Niemand had oma van tevoren verteld dat ze haar hand op het deksel moest houden.
Op gas of elektra werd niet gekookt maar uitsluitend op houtvuur, wat het hele jaar door gebeurde door houtspaanders in een daarvoor bestemd gat tevens asbak van het enorme fornuis dat dag en nacht aan was te steken, waarna spontaan de brand erin vloog. Koud was het er nooit zodat oma zowel ‘s zomers als winters op sloffen liep wat ervoor zorgde dat haar voeten door slijtage en ouderdom zoveel te lijden hadden dat als direct gevolg ervan grote eeltknobbels op de plek waar het groteteengewricht zich bevond waren ontstaan. Omdat ik al vroeg wist dat ik een deel van haar genen deelde keek ik gedurende mijn jeugd iedere ochtend of die dingen ook op mijn voeten begonnen te groeien, doodsbang als ik was om voortaan als een hobbit door het leven te moeten gaan omdat ik anders niet meer in mijn schoenen paste en om er dan maar naast te gaan lopen is niets voor mij. Daarvoor ben ik teveel Hagenees.
Ook was oma zonder het zelf te weten een menselijke katalysator en superlijm tegelijk. Wat UHU uit het gele tubetje niet voor elkaar kreeg, het bij elkaar houden van de familie, lukte oma op haar sloffen, inclusief knobbels. Haar aantrekkingskracht was zo groot, dat het soms gebeurde dat er wildvreemde mensen met ons aan tafel mee aten, tot ongenoegen van opa die wel een groot hart had maar dat op een andere manier liet blijken, wat bleek uit de tijdschriften over ontwikkelingshulp op zijn bureau. ‘Leven en laten leven,’ zegt het spreekwoord en dat was dan ook precies wat hij deed.
Verder lopend kijk ik nog eenmaal om en zie een klein jongetje naar buiten komen met in zijn hand een tennisbal. Hij kijkt mij brutaal aan en trekt een gezicht of hij op het punt staat iets te ondernemen wat beslist niet mag.
Ik kon hem afraden het niet te doen, of hem waarschuwen voor de gevolgen. Zijn moeder kon naar buiten komen en hem straffen maar op tijd bedenk ik mij.
Wat kan het mij schelen ook. Die ene barst zat er al.
—
Vond je dit leuk? Doe de schrijver een plezier en klik een keer op de link van zijn sponsor. Zo blijven alle door hem gepubliceerde verhalen gratis beschikbaar! (Ben spaart voor een WC bril) Alvast heel erg bedankt!